Kroniek

Het landschap, ons fundament

Kroniek van de Landschapstriënnale 2021
Mark Hendriks
In het vroege voorjaar las ik het boekje De fundamenten. In dit pamflet stelt auteur Ramsey Nasr dat we onze prioriteiten niet meer op orde hebben. De voormalig Dichter des Vaderlands beschrijft met een droefgeestig gemoed hoe we de dingen die onze samenleving van waarde maken en draaiende houden, de afgelopen decennia systematisch veronachtzaamd hebben. U kunt wel raden waar hij op doelt: onderwijs, de zorg, kunst en cultuur, het milieu.
Volgens Nasr zijn deze ‘zachte waarden’ door de jaren heen verworden tot bijzaken, ornamenten zelfs, in goede tijden nog kersen op de taart, maar in het neoliberale denken van opeenvolgende kabinetten-Rutte toch vooral het kind van de rekening. De verklaring hiervoor zoekt hij onder meer in de apathie die zich van ons meester heeft gemaakt. We voelen ons blijkbaar onoverwinnelijk, want terwijl een meerderheid bereid is tot concessies en radicale verandering (‘afremmen in plaats van uitbreiden’, ‘krimp in plaats van groei’, ‘kwaliteit in plaats van kwantiteit’), blijven we als samenleving kiezen voor een overheidsbeleid dat vrijemarktdenken, winstmarges, rendement en maximalisatie vooropstelt.

In diezelfde periode volgde ik als kroniekschrijver de Landschapstriënnale. Het driejaarlijkse publieksevenement over de toekomst van het landschap – vanwege de coronapandemie volledig online – was in april neergestreken in het in oprichting zijnde Van Gogh Nationaal Park, grofweg het gebied tussen Breda, Tilburg, Den Bosch en Eindhoven. Via livestreams keek ik naar debatten, webinars, films, interviews en workshops over hoe we in Brabant (maar ook in andere provincies) tot aangename, vitale en duurzame leefomgevingen kunnen komen.
Deze vijfde editie
startte op 1 april 2021 en werd samengesteld door curator Marco Vermeulen. Anders dan vorige edities koos hij voor een opzet met tien landschapslaboratoria waarin gedurende dertig dagen op verschillende locaties en door uiteenlopende partijen is onderzocht hoe de grote opgaven die op het Brabantse land afkomen – de omslag naar duurzame energie, de omgang met ‘verdozing’, de transitie naar kringlooplandbouw, de gevolgen van klimaatverandering – in goede banen kunnen worden geleid. Sterker nog, in plaats van deze opgaven als bedreigingen te zien, wilde Vermeulen verkennen of ze als ‘hefbomen’ kunnen fungeren voor de totstandkoming van krachtige en waardevolle landschappen. Het arcadische Brabantse landschap waar we vandaag zo van genieten is immers ook het product van verandering en bedrijvigheid, van vooruitgang en economische ontwikkeling. Denk aan de grienden in De Biesbosch, in een nog niet zo ver verleden bedoeld voor de teelt van riet voor de mandenmakerij of de vervaardiging van dijkmatten. De vele populierenlanen in de Meierij zijn ooit aangeplant ten behoeve van de klompenindustrie. En de rijke verzameling van landschapselementen is een overblijfsel van de naoorlogse ruilverkavelingen waarmee het achtergestelde platteland gemoderniseerd moest worden.
De hele maand april zagen we Marco Vermeulen op een oude trekker – een Fendt Favorite 3 uit 1968 van de Rooise boomkweker Jos Heijmans – door het Brabantse landschap gaan, op bezoek bij de labs om lessen en bevindingen op te halen. Daarvoor had Vermeulen tien zogenoemde ‘trialogen’ bedacht, gesprekken waarin experts op een platte kar reflecteerden op de ontdekkingen die in de tien landschapslabs gedaan zijn.

Grondslag voor brede welvaart

Achter mijn scherm ontwaarde ik gaandeweg een verband tussen de hoofdboodschap van de Landschapstriënnale en het hartstochtelijke pleidooi van Ramsey Nasr om onze manier van leven radicaal te herzien. Ik stelde vast dat de triënnale in feite een fundament toevoegt aan het lijstje dat Nasr in zijn essay naar voren brengt: het landschap zelf. Net als de zorg, het onderwijs en de cultuursector is ook het landschap jarenlang veronachtzaamd, door enorme bezuinigingen, een gebrek aan consistent beleid en het afschuiven van verantwoordelijkheden. Voor velen is het landschap niet meer dan een ornament, een vanzelfsprekende versiering van het dagelijks bestaan, dat zonder voorbehoud altijd tot de beschikking staat – voor een dagje uit, een ommetje met de hond, een ijsje in de zon, voor verpozing en plezier, genot, vakantie. Het Brabantse landschap heeft aan importantie ingeboet, is weerloos geworden en viel op steeds meer plekken ten prooi aan distributiecentra, datacenters, megastallen, kassenbouw, infrastructuur, slecht ingepaste zonneweides, windturbines, vakantieparken en de zoveelste woonwijk.
Terwijl landschap, net als cultuur, zorg en onderwijs, eigenlijk een fundament is, een grondslag waarop we de samenleving en economie kunnen realiseren die we eigenlijk moeten nastreven – waarin niet langer economische groei en financieel rendement maatgevend zijn voor hoe het met ons gaat, maar wat we tegenwoordig ‘brede welvaart’ noemen. Een maatschappij waarin onze manier van leven niet ten koste gaat van landschap en natuur, maar gebaseerd is op.

De Landschapstriënnale van 2021
heeft – in navolging van de editie van 2017, waarin het al ging over ‘landschapsinclusief’ handelen en ‘landschapsdemocratie’ – de status van landschap als fundament willen herstellen. Vooral door een breed publiek te wijzen op de ecologische, economische en sociale waarde die landschap heeft voor de maatschappij. Als de plek waar we wat Nasr noemt de ‘klimaatramp’ kunnen bestrijden – door andere vormen van voedselproductie, door biodiversiteitsherstel, door de winning van hernieuwbare energie –, maar ook waar we terecht kunnen voor datgene het leven de moeite waard maakt en kleur geeft: schoonheid, verhalen, liefde, ontspanning, zon, verdieping, erfgoed, identiteit, rust, water, wind, vervoering, natuur.

Helend landschap

Nu en dan kwam de waarde van een sterk landschapsfundament expliciet op tafel. Zoals in de vele wetenschappelijke studies die bewijzen hoe belangrijk landschap is voor onze fysieke en mentale gezondheid. Toch hebben deze onderzoeksresultaten nauwelijks tot effectief beleid geleid. Laat staan dat landschap een structurele rol heeft in niet alleen het genezingsproces, maar ook in de preventie van ziektes, kwalen en aandoeningen.
Tijdens de trialoog ter afsluiting van het lab Helend landschap
noemde André van der Zande, in een vorig leven secretaris-generaal op het ministerie van LNV en directeur-generaal van het RIVM, en tegenwoordig voorzitter van Nature for Health Foundation, dit onbegrijpelijk. ‘Een eeuw geleden gebruikten we het landschap al om de gezondheid van stedelingen te verbeteren, met bijvoorbeeld de bouw van tuinsteden, of omdat artsen een wandeling door de natuur voorschreven. Kan dan alleen een crisis ons tot de orde roepen, zoals deze pandemie de noodzaak van groen en landschap ontegenzeggelijk aantoont?’ Gelukkig ziet hij lichtpuntjes. In het preventieakkoord van het demissionaire kabinet is aandacht voor de bijdrage die een groene leefomgeving levert aan een gezonde levensstijl, en er valt volgens Van der Zande inspiratie te halen uit het buitenland waar verbanden worden gelegd tussen landschap, zorg, welzijn en leisure .

I. DE BOUWSTENEN VAN HET LANDSCHAPSFUNDAMENT

Een fundament kan niet zonder bouwstenen, en gelukkig zijn daar tijdens de Landschapstriënnale voldoende suggesties voor gedaan. Zoals de Zuiderwaterlinie
, een kilometerslange landschapsstructuur op de grens van zand en klei, in de zestiende en zeventiende eeuw aangelegd om Holland te beschermen tegen aanvallen van buitenaf. Het linieplan was gebaseerd op de landschappelijke kenmerken ter plaatse: in de lage delen tussen vestingsteden als Willemstad, Geertruidenberg en Heusden kwam het grondwater omhoog, waardoor het ideale gebieden bleken voor inundatie om de opmars van vijandelijke troepen te frustreren.
In het bijbehorende laboratorium
is verkend in hoeverre deze landschapsstructuur een bouwsteen is voor het landschap van de toekomst. Kan het een leidraad zijn voor de introductie van energieprojecten, of moet het verdedigingslandschap juist gevrijwaard blijven van windmolens en zonneweides? Is het een plek voor woningbouw, vervaardigd van populierenhout en ontworpen met een kenmerkende identiteit? Is de linie een middel om de groeiende recreatiedruk te stroomlijnen? Op deze vragen zijn nog geen eenduidige antwoorden geformuleerd. Wel is met tien kunstwerken gereflecteerd op hoe het narratief van de Zuiderwaterlinie te koppelen valt aan de grote opgaven van vandaag.

Groen maatpak

Op een lager schaalniveau hoorde ik over de potenties van stad-landrelaties en het houvast dat oude landschapslijnen bieden. Zoals de Groene Corridor
, een historische as tussen de Eindhovense binnenstad en de markt van het nabijgelegen dorp Oirschot, en nu de ultieme verbinding tussen de stad en Het Groene Woud – autoluw, met een fraaie brug over het Wilheminakanaal, aangenaam en lommerrijk, en voorzien van landschapskunst. Zoals de Loopgraaf van de Vrede
, een loopgravenstelsel in de vorm van het vredesteken dat beschutting biedt tijdens militaire oefeningen op de Oirschotse heide.
En dan is er nog het zogenoemde ‘groene maatpak’, de fijnmazige omlijsting van beplantingstructuren die tijdens de naoorlogse ruilverkavelingen overal in de provincie zijn aangelegd. Waar de ruilverkavelingen te boek staan als rücksichtsloze operaties om het platteland klaar te stomen voor een hoogproductieve landbouw, en waarbij op veel plekken het landschap als een wit vel opnieuw is ingericht – door splinternieuwe wegen aan te leggen, kronkelende beken te kanaliseren, oude structuren uit te gummen –, laat het ‘groene maatpak’ een andere kant zien. Dat in die tijd van vernieuwingsdrang en modernisering toch ook oog was voor esthetiek, erfgoed en landschap.
In de trialoog over Datascapes
– waarin verkend is hoe data en nieuwe technologieën kunnen helpen bij inrichtingsvraagstukken, en waarin onder meer de Landschapsmonitor is gelanceerd – vertelde landschapsarchitect Henk van Blerck aan wie we die talrijke beplantingsstructuren te danken hebben: Roel Benthem, een jonge medewerker van Staatsbosbeheer die met landschapsbouw avant la lettre tegenwicht bood aan de rationele cultuurtechniek. Hij tekende honderden bomenrijen, laanbeplantingen, hagen en singels, en creëerde op die manier het behaaglijke landschap waar de Brabanders zo van houden. In zijn promotieonderzoek inventariseert Van Blerck hoe het ‘maatpak’ er tegenwoordig bij ligt, en of het een rol kan spelen in de aanpak van actuele vraagstukken, zoals klimaatkwesties of biodiversiteitsverlies.

De meest krachtige bouwsteen die voorbijkwam is evenwel het aloude, maar o zo tot de verbeelding sprekende systeem van de beekdalen. Dit groenblauwe raamwerk is letterlijk een fundament, opgebouwd uit zandige bodems en stromend water, en waar de overgangen tussen bos, hei en dorp nog duidelijk zichtbaar zijn. De Brabantse beken zijn de ‘aders’ waarlangs we weer in contact kunnen komen met dat waar we van losgezongen zijn geraakt: de ondergrond, de aarde – door opnieuw te ‘luisteren’ naar het water en de bodem, wordt vanzelf duidelijk wat we bovengronds moeten doen.
In het lab Groenstad
 over de wisselwerking tussen Breda en het ommeland vervulde het bekensysteem een prominente rol. Door het beekdallandschap onderdeel te maken van stedelijke vernieuwing ontstaan bijvoorbeeld mogelijkheden om woningbouw te koppelen aan waterberging. En om het landschap echt tot aan de voordeur te brengen verdienen de stad-landverbindingen in de beekdalen een opknapbeurt, door fiets- en wandelroutes te verbreden en barrières weg te nemen. Tijdens de bijbehorende trialoog
  werd het streven om stad en land dichterbij elkaar te brengen gevat in een fraaie metafoor: ‘Van vensterbank tot oesterbank, van tuin naar duin.’ Tegelijkertijd werd in Sint-Oedenrode langs de Dommel een ‘waadpad’ in gebruik genomen, een pad net onder de waterspiegel waar bezoekers op ‘waadschoenen’ leren over de relatie tussen de beek en het landschap.

Van mozaïek- naar bekenmetropool

De potentie van het Brabantse beekdalenlandschap deed curator Marco Vermeulen tijdens de slotmanifestatie
 op 30 april concluderen dat het misschien tijd is voor een paradigmashift. Hij doelde op een mogelijk einde van het concept van de ‘mozaïekmetropool’, jarenlang een geuzennaam voor het veelkleurige en diverse Brabantse landschap, maar in Vermeulens ogen ook een teken van onverschilligheid, een vrijbrief om alles overal toe te laten.
Tijdens de triënnale is de term ‘mozaïek’ nauwelijks gevallen, laat staan dat het als bouwsteen is genoemd voor het hernieuwde landschapsfundament. Voor Vermeulen aanleiding om vol in te zetten op de beekdalen – een raamwerk dat niet alleen structuur biedt, maar door de logica van het water en de ondergrond ook nog eens identiteitsvormend is. Anders gezegd: Brabant moet zich niet langer profileren als ‘mozaïekstad’, maar als een ‘bekenmetropool’, een krachtige tegenhanger van de ‘deltametropool’ in het westen, die rondom de grote rivieren en zeearmen is georganiseerd. Op de grens van beide metropolen, op het snijvlak van zand en klei, ligt niet toevallig de genoemde Zuiderwaterlinie, die natuurgebieden en oude steden aaneenrijgt en zo een betekenisvolle drager is voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Vermeulen benadrukte dat de structurerende werking van de beekdalen geen nieuwe gedachte is, geen op de Landschapstriënnale ontdekt concept, maar een herbevestiging van wat we al een hele tijd weten. De beekdalen belichamen sinds eeuwen de relatie tussen mens en natuur, en weerspiegelen de persoonlijke band die veel Brabanders hebben met hun omgeving – zeker als ze, zoals landschapsarchitect Adriaan Geuze memoreerde, ‘over het paadje van de kerk naar de beek wandelen’.

Overigens moet gezegd dat de Landschapstriënnale nog maar het begin is van hoe we met de verschillende bouwstenen het landschap van de toekomst inrichten en vormgeven. Natuurlijk kwamen eerste aanzetten voorbij, zoals de vier toekomstscenario’s voor de landbouw in Brabant. Naast een ‘stiftenstrijd’, voor ontwerpstudenten is voor het lab Onze energie, ons landschap een zogenoemde ‘design challenge’ georganiseerd, waarin bureaus ontwerpvoorstellen deden om langs de Strabrechtse Heide energiewinning te combineren met andere vraagstukken.
De Zuiderwaterlinie was onderwerp van ontwerponderzoek door design- en architectuurstudenten, waaronder het idee van Simon van Soolingen van de Willem de Kooning Academie om Fort Prins Frederik een tweede leven te geven als een zelfvoorzienend ecodorp. En in het lab Groenstad
ontstond tussen Zundert en Breda een hernieuwd coulisselandschap waarin de technologische uitingen van moderne kwekerijen – druppelirrigatiebuizen, plastic folie, energie-installaties, kassen – samengaan met de kwaliteiten die het beekdallandschap herbergt.

II. MODERNE COMMONS – FUNDAMENT VOOR SAMENWERKING

De meest gestelde vraag tijdens de Landschapstriënnale was wie met de bouwstenen aan de slag moeten. Opvallend vaak werd de bal bij de burgers gelegd.
Natuurlijk, als vanouds zijn bewoners en ondernemers nodig voor draagvlak, voor steun en goedkeuring om soms uiterst rigoureuze veranderingen in het landschap op democratische en legitieme wijze doorgang te geven. Dat op zich is al geen sinecure, blijkens de voortdurende protesten tegen bijvoorbeeld de komst van windturbines. Maar deze rolomschrijving van de burger als ‘toetssteen achteraf’ dekt allang de lading niet meer. Tijdens de webinars, maar ook in de trialogen op de platte kar bleek dat burgers tot veel meer staat zijn. Zo krijgen ze steeds vaker een rol toebedeeld in de vele onderzoeken naar de staat van het landschap. Met een app kunnen bewoners bijvoorbeeld informatie delen over de kwaliteit van het zogenoemde ‘groene maatpak’, de fijnmazige beplantingstructuur die tussen 1945 en 1970 tijdens de ruilverkavelingen is aangelegd.

Menselijke maat

Meermalen klonk de wens om burgers meer ruimte te geven om zelf met het landschap aan de slag te gaan – door eigen projecten te initiëren en uit te voeren, door als volwaardige partners te participeren in gebiedsontwikkelingen, door zelf het behoud en de bescherming van gebieden ter hand te nemen. Tijdens de slotbijeenkomst in Udenhout liet Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving Jannemarie de Jonge weten verheugd te zijn met deze beweging. De toenemende betrokkenheid van bewoners en ondernemers brengt immers de menselijke maat terug in de ruimtelijke ordening. ‘Het is belangrijk dat we ons allemaal bewust zijn van hoe we ons verhouden tot het landschap, hoe we ons ermee verbinden, maar ook hoe we daar zelf verantwoordelijkheid voor dragen.’ Met dit laatste doelt De Jonge op ons gedrag, onze manier van leven en hoe persoonlijke keuzes van invloed zijn op de staat en de kwaliteit van het landschap.
Dit punt kwam vaker ter tafel. Hendrik Hoeksema, bestuurder bij ZLTO, bracht in de eerste week van de triënnale in herinnering dat juist consumenten, en hun bereidheid om bijvoorbeeld biologische producten te kopen, cruciaal zijn voor de gewenste omslag naar een natuurinclusieve kringlooplandbouw. Onderzoeker Merten Nefs stelde vast dat de logistieke ‘verdozing’ grotendeels een gevolg is van ons online koopgedrag thuis. En kunstenaar Paul de Kort constateerde in het laboratorium Economische dragers
 – over hoe bedrijvigheid en landschap samen op kunnen gaan – dat we fundamentele vragen nog altijd uit de weg gaan. In reactie op de speciaal gemaakte film  over hoe bedrijven in de Tilburgse stadsrand profiteren van een mooi landschap (zoals een kerstbomenkweker, een camping, een vuilnisverwerker), trok hij de legitimiteit van dergelijke ondernemingen op subtiele wijze in twijfel. ‘Het landschap is pas echt geholpen als wij als burgers andere keuzes maken. Ik bedoel, zijn kerstbomen echt nodig? Moeten we nog wel vier keer per jaar op vakantie? Staan we stil bij hoeveel vuilnis we produceren?’

Heldere koers

Naast een sleutelrol voor de burger klonk de luide roep om meer sturing en regie op een hoger schaalniveau. Om lokale projecten en initiatieven in samenhang te brengen, om ze op waarde te schatten, maar ook om grip te houden. En om te zorgen dat publieke doelen niet uit het oog worden verloren en landschapskwaliteit gewaarborgd wordt. Of zoals gespreksleider Marianne Thieme het tijdens het landschapslaboratorium Groenstad verwoordde: ‘Om het landschap op lange termijn overeind te houden en projecten op lokaal niveau van context en perspectief te voorzien, moeten van hogerhand keuzes gemaakt worden.’
De mogelijke spanning tussen de diepgevoelde wens om burgers en lokaal initiatief meer mogelijkheden te bieden, en de behoefte aan regie op een hoger schaalniveau kwam expliciet tot uiting in het lab Onze energie, ons landschap. Vooraf had curator Marco Vermeulen een heldere vraag op tafel gelegd: ‘Bepalen we als Brabanders zelf waar we welke energieprojecten doen, met het risico op een “hagelslag” van projecten? Of is het beter om op een hoger schaalniveau te bepalen waar we windparken wel toestaan en waar niet?’ Het antwoord blijkt een mix van beiden, legde landschapsarchitect en lector aan de Amsterdamse Academie van Bouwkunst Sven Stremke tijdens de bijbehorende trialoog
 uit. ‘De vraag of we de energiewinning op lokaal of centraal niveau moeten aanpakken is al zo oud als het vraagstuk zelf. We moeten gewoonweg beiden doen – soms kleinschalig, door een goed energieproject als hefboom in te zetten voor bijvoorbeeld de transitie in de landbouw. Maar even zo vaak ook top-down, dus alle hands on om de doelen van het Parijse klimaatakkoord te halen.’

Vertaald naar de Brabantse praktijk moeten relevante projecten op lokaal niveau dus een kans krijgen, maar wel binnen een heldere koers die op rijks- en provinciaal niveau is uitgestippeld. Die koers moet een legitieme basis hebben en niet gedefinieerd zijn door grondeigendom of energienetwerken, maar door het landschap zelf. Enerzijds door in te spelen op de mogelijkheden die het landschap biedt, anderzijds door nieuwe landschappen te maken, die niet alleen gaan over de winning, de opslag en de distributie, maar die eveneens publieke waardes vertegenwoordigen, met aandacht voor andere vraagstukken, en betekenisvol voor omwonenden en gemeenschappen.

Nieuwe commons

De spanning die uit het energielab blijkt – hoe kunnen de ruimtelijke consequenties van publieke ambities verenigd worden met lokale behoeften en wensen? – kan mogelijk weggenomen worden door de vorming van moderne commons. In zijn boek Out of the wreckage omschrijft de Britse auteur George Monbiot commons als hernieuwde vormen van samenwerking waarin we op basis van een gemeenschappelijk verlangen oplossingen vinden voor de vraagstukken van deze tijd. Innovaties komen, aldus Monbiot, alleen tot stand als we buiten onze grenzen durven te kijken, als we tegengestelde belangen opzij zetten en met elkaar verbinden. Op die manier kunnen commons tot verrassende coalities leiden van overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties, boeren, terreinbeheerders en burgers die samen aan de slag gaan. Het is dan wel van belang om niet langer enkel in jargon te spreken, in termen van stikstofdeposities, ‘laadvermogen’, megawatts en  natuurdoeltypen. Door de inbreng van verhalen, narratieven en herinneringen haken niet-professionals eerder aan.
Brabant heeft, zo bleek deze triënnale, al een rijke traditie opgebouwd. Landstad De Baronie kwam voorbij, een netwerk van gemeenten en regionale partners die gezamenlijk het hoofd buigen over actuele vraagstukken. Er werd gesproken over ‘streekaanpakken’ tussen boeren en natuurorganisaties, over Staatsbosbeheer en projectontwikkelaars die samen de mogelijkheden van woningbouw verkennen, en over vertegenwoordigers van de Eindhovense ‘topeconomie’ – Brainport Industries Campus, Eindhoven Airport, logistiek bedrijf DPD – die in navolging van Philips investeren in het ‘toplandschap’ van Het Groene Woud. Volgens rijksadviseur Jannemarie de Jonge zijn dergelijke coalities het summum van integraal werken. ‘Integreren gaat om het in ogenschouw nemen van en ruimte bieden aan zienswijzen en perspectieven van anderen. Dat is precies wat in zulke commons gebeurt.’
In de trialoog over de Brabantse beken
zat een korte film over de herstelwerkzaamheden langs de Aa of Weerijs. In dit beekproject slaan verschillende organisaties – waterschap, boeren, natuurclubs – de handen ineen om droogte tegen te gaan. De deelnemers omschrijven hun eigentijdse common als een ‘dans met veertig mensen’. Dat vergt regels en kaders: op welke muziek dansen ze, wat is de maat, wie leidt? Hoe kom je tot een choreografie?

Hete hangijzers

Het is de reden waarom commons rondom ingewikkelde vraagstukken als energietransitie en de omslag naar een kringlooplandbouw niet zomaar van de grond komen. Deze kwesties zijn vaak nog omgeven met uiterst gevoelige onzekerheden, die in de labs en tijdens de trialogen lang niet altijd ter sprake kwamen. In de trialoog Vitale Bodem
 over hoe kringlooplandbouw een plek kan krijgen in het kleinschalige landschap bleven hete hangijzers onbesproken. Zoals het inkomen dat bij een alternatieve bedrijfsvoering hoort, de ‘tang’ van financiële lasten waarin veel agrariërs gevangen zitten, en de drempels die de hoge grondprijzen opwerpen om over te schakelen naar extensieve landbouwvormen. En dan laten we de stikstofcrisis, de omstreden investeringen in chemische bestrijdingsmiddelen en de omvang van de veestapel nog onbenoemd.
Wel bracht onderzoeker Martijn Vink van het Planbureau voor de Leefomgeving in dat om de schaalvergroting en intensivering die al vijftig jaar gaande zijn te doorbreken, de overheid hoe dan ook een coördinerende rol moet spelen. Een vriendelijke benaming voor het maken van harde keuzes om impasses rondom stikstof, milieuhinder, dierenwelzijn, CO2-uitstoot, bodemdaling en water te doorbreken. Vinks gesprekspartner Hendrik Hoeksema van ZLTO knikte instemmend, maar wil wel dat agrariërs zelf moeten kunnen bepalen hoe ze van bovenaf opgelegde doelen nastreven. Hij ziet een sociaal contact voor zich tussen samenleving en boer. ‘Samen stel je ambities, doelen en kaders vast, maar we vertrouwen op het vakmanschap van de boer om ze voor elkaar te krijgen.’

Ook in de trialoog over Economische dragers
werd om de hete brij heen gedraaid. De onderliggende vraag over hoe de voortgaande verdozing – die volgens curator Marco Vermeulen getuigt van (landschaps)architectonische armoede – gekeerd kan worden, kwam nauwelijks ter sprake. Behalve bij directeur Toine van de Ven van bloempottenbedrijf Capi Europe. In de film over bedrijven in de Tilburgse stadsrand vertelt de ondernemer hoe hij investeert in de landschappelijke inpassing van zijn enorme bedrijfspand, door een groene inrichting van de buitenruimte, een schaapskudde en vlinder- en vogelkasten aan de gevel. Stuk voor stuk sympathieke maatregelen, maar het meest opvallend was zijn oproep aan ons en de overheid. Van de Ven sprak zijn provinciegenoten aan op hoe zij met hun online koopgedrag de bouw van logistieke dozen in de hand werken. Van de gemeente en provincie verlangt hij visie en regelgeving. ‘Ze verplichten me wel om een hoeveelheid parkeerplaatsen aan te leggen, maar ik zou liever zien dat ze eisen stellen ten aanzien van het landschap.’ In een notendop verwoordt Van de Ven de crux van deze triënnale: een verlangen naar sturing en regie van bovenaf om particuliere en lokale initiatieven en ideeën tot ontplooiing te laten komen.
Een trialoog waarin wel harde noten zijn gekraakt was het gesprek over Productieve Natuur
. Als houtbouw een serieus alternatief moet worden voor beton – en de totstandkoming van een circulaire economie – dienen we het waarderings- en transactiesysteem voor de productie van bijvoorbeeld populierenhout anders in te richten. Om de exploitatie van houtbouw rendabel krijgen moet een ondernemer niet pas na twintig jaar beloond worden voor het dan geproduceerde hout, maar in de tussentijd al inkomen kunnen genereren uit bijvoorbeeld de opslag van CO2 (een gemiddelde populier slaat vanaf het eerste jaar maar liefst 10 ton per jaar op).

III. VAN GOGH NATIONAAL PARK ALS FUNDAMENT VOOR HET LANDSCHAP VAN DE TOEKOMST

Het decor voor deze Landschapstriënnale was het Van Gogh Nationaal Park. Officieel een nationaal park in ontwikkeling, want de status is nog niet toegekend. Het evenement had zich geen betere gastheer kunnen wensen.
Ga maar na, niet alleen doet de samenwerking van maar liefst vijftig partners sterk denken aan een common extra large, het masterplan voor het nationaal park zet het landschap onverbloemd neer als hét fundament, met een sleutelrol voor het bodem- en watersysteem van de Brabantse beken. Landschapsarchitect Adriaan Geuze, met zijn bureau West 8 verantwoordelijk voor het masterplan, sprak tijdens een van zijn triënnale-optredens van een ‘planningskader’ waarmee bepaald kan worden waar welke functies een plek kunnen krijgen.
Geuze zei meer. Zo verwacht hij dat door het landschap centraal te stellen, de omslag naar een duurzame, sociale en circulaire economie onontkoombaar zal zijn. ‘Als we willen wonen op hoog niveau, met welzijn en welvaart, hebben we een aantal zaken nodig, zoals zorg, huisvesting, cultuur, veiligheid, maar ook landschap. Als we een leefomgeving willen die voldoet aan onze eisen, dan kunnen we niet anders dan streven naar een gezond, vitaal, mooi en herkenbaar landschap. Dat betekent dus geen verdozing meer, geen intensieve landbouw in de beekdalen, geen zonneparken op goede grond.’

Wie slaat de maat?

Uiteraard rijzen er vragen. Is de status van nationaal park de juiste vlag waaronder zo’n masterplan moet worden uitgedragen? Ondanks de toevoeging ‘nieuwe stijl’, draait een nationaal park uiteindelijk vooral om ecologie, internationale uitstraling en het trekken van toeristen. Het risico bestaat dat andere pregnante kwesties uit beeld verdwijnen. Daarbij: wat zijn eigenlijk de implicaties voor de delen van Brabant die niet tot het nationaal park behoren? De suggestie dringt zich op of het niet effectiever is om het masterplan op te waarderen tot de omgevingsvisie van de gehele provincie.
In een omvangrijke common als het nationaal park – een ‘dans’ met maar liefst vijftig partners – is het raadzaam als enkele roergangers de maat slaan. Onder de deelnemers zijn voldoende gegadigden, zoals de provincie die of ze nu wil of niet aan de lat staat om fundamentele keuzes te maken (over energie, landbouw, logistiek). Maar denk ook aan de waterschappen die door de focus op het bodem- en watersysteem van de beken een belangrijkere rol krijgen. Tot slot Staatsbosbeheer die als grootste grondeigenaar bij vrijwel elk landschapslab betrokken was. De terreinbeheerder heeft sleutels in handen voor bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe bossen (voor de plaatsing van windturbines en houtbouw), de realisatie van landschappelijke woonvormen, het in banen leiden van toerismestromen, het versterken van de relatie tussen stad en land, enzovoorts, enzovoorts.

Van Gogh en Brabant

Het nationaal park ontleent zijn naam aan Vincent van Gogh. In een speciaal voor de triënnale gemaakte korte film
 vraagt historicus en etnoloog Gerard Rooijakkers zich af in hoeverre de keuze voor de wereldberoemde schilder terecht is. Hij hinkt op twee gedachten. Enerzijds klinkt een volmondig ja, want de in Brabant geboren en opgegroeide kunstenaar voelde zich verwant met de boeren, de zwoegende lieden op het land. De jonge Van Gogh hield zielsveel van de natuur en maakte zich zorgen over wat zou verdwijnen. Anderzijds is de schilder in Brabant altijd een outsider geweest, verguisd zelfs, onbegrepen. Bovendien is Rooijakkers bang dat door de aandacht voor Van Gogh de rijke geschiedenis van het Brabantse landschap tekort wordt gedaan.
Uiteindelijk besluit Rooijakkers dat het verhaal achter het nationaal park in geen geval een safe story mag zijn. De relatie tussen Vincent van Gogh en het Brabantse landschap was een verhaal van omarmen en afwijzen – een prachtig principe voor de inrichting en vormgeving van het ‘volgende landschap’.

Met Vincent van Gogh keren we terug naar Ramsey Nasr en zijn pleidooi voor een herwaardering van onze fundamenten. Het toeval wil dat ook hij voor het schrijven van zijn essay ten rade ging bij de schilder. Door diens brieven kreeg Nasr een andere kijk op de betekenis van het begrip ‘van nut zijn’. Het schilderen deed Van Gogh namelijk niet voor zichzelf, maar om de natuur te vatten, en om zo de wereld na hem iets te bieden. Van de gekwelde kunstenaar leerde Nasr dat persoonlijk geluk nooit op zichzelf kan bestaan, en zeker niet ten koste van of naast de natuur.
Het is een passende slotgedachte voor als we de komende tijd in de geest van de Landschapstriënnale met het Brabantse landschap aan de slag gaan. Het is dan aan ons om te zorgen dat onze manier van leven niet ten koste gaat van dat landschap, maar dat het onderdeel wordt van, nee, als fundament bepalend blijkt voor het welslagen van de samenleving die we eigenlijk willen zijn.


Mark Hendriks is auteur en journalist in de ruimtelijke ordening, stedenbouw en landschapsarchitectuur. Hij is onder meer hoofdredacteur van tijdschrift Blauwe Kamer.