Kroniek #9: Op zoek naar een betekenisvol vrijetijdslandschap

Kroniek #9: Op zoek naar een betekenisvol vrijetijdslandschap

Het aantal inwoners en bezoekers groeit sterk in de metropoolregio Amsterdam. Het landschap wordt steeds meer het decor voor uiteenlopende vormen van ontspanning en vermaak: de een zoekt rust, de ander wil feestvieren, de buitenlandse toerist wil Holland ontdekken. Welke eisen stelt dit aan het landschap? Welke kansen en bedreigingen biedt het? Wat kan wel en niet? Die vragen stonden centraal op de themadag ‘Leisure Landscapes 2050’ op dinsdag 19 september. De landschapstriënnalechroniqueur was erbij.

‘Leisure landscapes 2050’ was opnieuw zo’n themadag zoals de Landschapstriënnale er al veel heeft gehad. Het onderwerp wordt van alle zijden betast, met een palet aan invalshoeken, waarden, belangen en kennissoorten; ditmaal over mensen en hun vrije tijd, over mensen die werk maken van de vrije tijd van anderen, over commercie en de publieke sector, over bewoners en bezoekers, over ontspanning en vermaak, over beleven en ondernemen.

Van die veelvormigheid zal ik verslag doen – wees gerust – maar na afloop zocht ik ook naar een manier om heel even boven het gewoel uit te stijgen en het onderwerp in perspectief te zien. Het woord ‘leisure’ bleek een verrassend aanknopingspunt te bieden.

Toegestane tijd

Het verbaast me niet dat we woorden als ‘leisure’ gebruiken ook als we met Nederlanders onder elkaar zijn. Engels jargon is ingeburgerd, en het heeft voor niet-Engelstaligen de nuttige bijwerking van een vage definitie. Begrippen als ‘vrije tijd’ en ‘recreatie’ dragen de last van de geschiedenis met zich mee waarin ze een afgebakende betekenis kregen, terwijl ‘leisure’ groots en multi-inzetbaar lijkt en dus de ideale containerfunctie vervult. Maar wat betekent ‘leisure’?

Leisure is in het Engels geen hip jargon, maar een eeuwenoud woord. Het betekent vrijheid of vrije tijd. Lange tijd was het woord, net als het verschijnsel zelf, voorbehouden aan de bovenklasse, de ‘leisured class’, die zich veel vrij besteedbare tijd kon veroorloven dankzij de arbeid van anderen. Het woord stamt via het Oudfrans af van het Latijnse ‘licere’,  wat ‘toestaan’ of ‘toegestaan zijn’ betekent. Leisure is hiermee verwant aan ‘licentie’.

Leisure is een vrijheid die ons wordt toegestaan, of die wij onszelf kunnen toestaan. Vroeger beperkte de vrije tijdsbesteding zich tot een bevoorrechte klasse, en in de geglobaliseerde wereld is dat in feite nog steeds zo. Op wereldschaal gemeten behoort heel Nederland tot de leisured class.

Vrije tijd is, kortom, mondiaal gezien een privilege, en historisch gezien geen vanzelfsprekendheid. Er is lang gestreden om deze vrijheid voor steeds meer mensen bereikbaar te maken, bijvoorbeeld via de 40-urige werkweek. Zo is een economische orde ontstaan die ons structureel vrijheid toestaat. We kunnen, net als de leisure class van vroeger, deze vrijheid op vele manieren gebruiken: om tot rust te komen of om actief te zijn, voor ontplooiing of verstrooiing, thuis of op reis, alleen of met anderen, door te wandelen of te eten, en hierbij wel of geen geld uit te geven.

Hoewel deze vrijheid is bedoeld om te worden benut of genoten, gaat het genieten niet vanzelf. Net als de leisure class van weleer kunnen we overhoop liggen met onze vrijheid, ten prooi vallen aan verveling, spleen of weltschmerz, en de tijd zien als een monster dat we moten doden. Vrijetijdsbesteding kan dan het aanzien krijgen van een vlucht voor de leegte.

Vrije tijd en recreatie hebben in de ruimtelijke vakgebieden lang een idealistische klank gehad. Volgens het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam uit 1935 vormden ze ‘een element van de grootste betekenis in het maatschappelijke leven’. In de jaren zeventig was er zelfs een ministerie met de R van recreatie in zijn naam: CRM. Sindsdien is ruimte voor ontspanning, sport en spel, cultuurbeoefening en natuurbeleving een belangrijke publieke waarde gebleven, terwijl er daarnaast een grote marktsector voor vrijetijdsbesteding en vermaak is gegroeid. Beide facetten, de publieke en de commerciële, kwamen op deze dag aan de orde.

Verleisurisering

Stefan Hartman (Stenden Hogeschool, Rijksuniversiteit Groningen) schetste de ‘verleisurisering’ als een van de grote trends in de huidige samenleving. De omvang en impact van de vrijetijdsbesteding blijft toenemen, zowel voor individuen als voor de economie en voor de inrichting van steden en landschappen. Dankzij de digitale revolutie en sociale media kunnen vrijheidsactiviteiten zich vrijelijk over een steeds groter gebied verspreiden. ‘Vrijwel elke plek kan worden gebruikt voor vrije tijd.’

De verleisurisering neemt vele gedaanten aan, van festivals en stadsstranden, via avonturenparken en fietsroutes, tot en met het internationale toerisme. De ruimtelijke verspreiding ervan zorgt voor een vervaging van het aloude principe van de functiescheiding, waarin wonen, werken, recreëren en verplaatsen elk een duidelijke eigen plaats hadden. Wie per telefoon of tablet overal toegang heeft tot informatie, kan op iedere plek werken of recreëren of beide tegelijk. Een landelijk gebied dat al een productielaag (landbouw) en een protectielaag (erfgoed) had, krijgt er een plezierlaag bij. Ieder landschap kan een belevingslandschap worden.

Moet daardoor ook de ruimte zelf veranderen? Het hoeft niet per se; het Vondelpark kan zichzelf blijven en tegelijkertijd moeiteloos het veranderende gebruik opvangen. Maar voor andere, tot dusver onooglijke gebieden biedt het kansen op een nieuw leven.

Dat is spectaculair te zien in oude mijnbouw- en industriegebieden die zijn getransformeerd nadat de zware, vervuilende bedrijvigheid naar elders in de wereld was verplaatst. Deze ‘brownfields’ worden opvallend vaak herontwikkeld naar een vrijetijdsbestemming, zoals het Emscher Park in het Roergebied. In Nederland geldt het voor de terreinen van voormalige gasfabrieken, zoals het Griftpark in Utrecht en de Amsterdamse Westergasfabriek.

In de loop van zijn betoog veranderde Hartmans perspectief. Eerst belichtte hij de maatschappelijke veranderingen vanuit de vrijetijdsbesteder zelf; daarna vanuit de tegenoverliggende invalshoek van bestuurders en ondernemers in de vrijetijdssector. In dat perspectief is vrije tijd het object van beleid en de grondstof voor economische activiteit.

Verleisurisering betekent dan dat beleidsmakers en ondernemers stad en land met nieuwe ogen bekijken. Hoe kan ik mijn gebied exploiteren als een product, een ‘beleefomgeving’ met doelgroepen en verdienmodellen waarvan de kernkwaliteiten benoemd en vermarkt moeten worden? Wat kan er beter en waar moeten we vooral niets aan veranderen? Kunnen we voorzieningen of attracties toevoegen om beter in de vraag te voorzien, of als nieuw aanbod om een latente vraag te activeren?

Verleisurisering biedt grote economische kansen maar brengt ook maatschappelijke nadelen met zich mee. Zeker waar het vermaak van de een de leefbaarheid van de ander bedreigt; zie de spanningen in populaire historische steden als Venetië, Barcelona en Amsterdam. ‘Er is een goede balans nodig’, sprak Hartman, en dat is een wijs woord, maar de goede balans is nog niet eenvoudig vast te stellen.

Holland zien

De verschuiving van de balans is al op gang gekomen in de Amsterdamse metropoolregio, vertelde Anne Marie Dees van Amsterdam Marketing. ‘Voorheen was het onze taak om bezoekers naar Amsterdam te trekken, en nu is het onze taak om hen te spreiden over de regio.’ De oude taak is meer dan geslaagd; het aantal overnachtingen in Amsterdam is sinds 1987 gestegen van 4 naar 14 miljoen per jaar. Het aantal groeit nog altijd, en onderhand komen er, volgens veel Amsterdammers, eerder te veel dan te weinig toeristen naar de stad. Vandaar de spreidingsambitie onder het motto: ‘Amsterdam bezoeken, Holland zien’.

Dees liet zien dat er niet zoiets bestaat als ‘de’ toerist. De spreidingswens vereist een gedifferentieerde, verfijnde werkwijze, gebaseerd op gedetailleerde kennis van de bezoekers en hun wensen. Er worden globaal vier bezoekersprofielen onderscheiden: internationale ‘citytrippers’ (die vaak zelf ook in een stedelijke omgeving wonen), binnenlandse dagjesmensen, kustbezoekers, en zakelijke bezoekers die na een conferentie nog enkele dagen in de stad blijven.

Aanvullende gegevens over de verscheidenheid van het internationale toerisme kwamen van Angelique Vermeulen van het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen (NBTC). Ze wees erop dat de groep Chinese toeristen, die in de publieke opinie nogal tot de verbeelding spreekt, betrekkelijk klein is: per jaar komen er 0,4 miljoen Chinezen naar Amsterdam, tegen 4 miljoen Duitsers. En de jonge generatie Chinese toeristen reist minder vaak per groep, maar zoekt individueel haar weg met behulp van apps als TripAdvisor.

Nu al gaat een kwart van de internationale bezoekers van Amsterdam ook de regio in, zij het in beperkte mate: als ze vijf dagen in de stad verblijven, besteden ze vier uur in de regio. De marketing is erop gericht om het ommeland niet alleen aantrekkelijk maar ook behapbaar te maken. De toerist die de stad uit wil en informatie vraagt, krijgt daarom 17 bijzondere bestemmingen (‘beleveniskarakters’) in de regio aangeprezen, zoals ‘Smalltown Harbours’ (Volendam, Marken), ‘Bubbling Beach’ (Zandvoort) en ‘Historical River Estates’ (Vecht). Om het nog wat overzichtelijker te maken, zijn die 17 ingedikt tot zes ‘themagebieden’. Amsterdam is er één van, met daarnaast Haarlem, de kust, het ‘oude Holland’ ten noorden van Amsterdam, het bloemengebied, ’t Gooi en het nieuwe land van de Flevopolder.

Zo is het aanbod van bestemmingen en belevingen gestroomlijnd op een manier die uitgaat van de verscheidenheid van het gebied, zonder de toerist te overladen met details en op te zadelen met keuzestress. Het spreidingsgemak wordt verder vergroot door de introductie van het ‘Amsterdam & Region Travel Ticket’ voor alle vormen van openbaar vervoer in de regio. Het project ‘Buitenpoorten’ vestigt de aandacht op goed bereikbare stations in een aantrekkelijke omgeving, van Enkhuizen tot en met Bussum-Zuid.

Polderbeleving

De verhouding tussen de publieke en de commerciële waarde van leisure kwam aan bod in de bijdragen van Hans van Driem (IDS) en Robert Graat (Staatsbosbeheer).

Ondernemer Van Driem heeft bijna vijftig jaar ervaring met het ontwikkelen en ontwerpen van attractieparken in binnen- en buitenland. In Nederland werkte hij onder meer aan Walibi, Six Flags en de Floriade 2002. Hij is nu betrokken bij de plannen voor de grote attractie ‘Holland World’ in Park21 in de Haarlemmermeer.

Van Driem gaf een overzicht van de geschiedenis van deze grootschalige vrijetijdsenclaves. Wat als pretpark begon, en later attractiepark werd genoemd, is uitgegroeid tot een veelzijdige, afgesloten wereld inclusief hotels en golfbanen waarin alles ten dienste staat van de beleving door de bezoeker. Het is een commerciële enclave die bedoeld is om je te doen vergeten dat je in een commerciële enclave bent. Ook al is het een volledig kunstmatige wereld, de beleving is echt, betoogde Van Driem: ‘Reception is reality.’

Om dit effect te bereiken is het attractiepark uitgegroeid tot een vernuftige en zeer geavanceerde ontwerpopgave. De enscenering begint bij voorkeur al op de openbare weg, want als het laatste deel van de route door een donker bos voert, kan dat een voorspel zijn op de parkbeleving zelf. In jargon heet dit de ‘sense of arrival’.

Ook binnen het park is alles uitgekiend: de nauwgezette plaatsing van iedere attractie, de bossen waarvan Efteling er precies genoeg heeft, de afwisseling van beslotenheid en doorkijkjes, de terrassen allemaal op het zuiden, de gebouwen nooit meer dan drie hoog, en desnoods palmbomen in de polder om de experience te ondersteunen, zoals bij Six Flags. Zelfs de lengte van het padenstelsel is doordacht, zodat het lang genoeg is om je aan het einde van de dag een prettig gevoel van moeheid te bezorgen, maar geen onprettig gevoel van uitputting. Het volledige repertoire van de landschapsarchitectuur wordt aangesproken om het juiste effect te behalen.

Inmiddels is de technologie van de attractie-industrie zo ver gevorderd, dat haar geënsceneerde belevingen kunnen wedijveren met de authentieke belevingen in de buitenwereld. Van Driem verwees naar de nieuwste simulatoren die een ‘Leisure Landscape Experience’ bieden: ‘Machines die je een landschap laten beleven, en die een polderbeleving oproepen die veel intenser is dan in de polder zelf.’ Het is behalve intens ook bijzonder efficiënt, aldus Van Driem, want de machine kan 1200 toeristen per uur van deze ervaring voorzien.

Voor een compleet park is tegenwoordig tenminste 70 hectare nodig, aldus Van Driem. Voor het vereiste investeringsbedrag geldt een vuistregel van 120 dollar per (jaarlijkse) bezoeker, zodat een park dat mikt op twee miljoen bezoekers 240 miljoen vereist. Ook Holland World, de geplande attractie in Park21, heeft deze maat, inclusief vierduizend hotelkamers. In de rubricering van Stefan Hartman is het een ‘grote trekker’.

Publieke ruimte

Kan er uit deze bijzondere leisure-knowhow ook een les worden getrokken voor het openbare gebied buiten de hekken van het attractiepark? Hans van Driem deed het wel, maar hij overtuigde maar voor een deel.

Interessant was zijn vergelijking tussen de Efteling als voetgangersgebied en de Amsterdamse binnenstad. De Efteling is met zijn ruime padenstelsel volledig ingesteld op het gemak van de bezoekers, terwijl de bezoekers aan de Amsterdamse binnenstad bloot staan aan allerlei obstakels, te beginnen de duizenden rijdende en geparkeerde auto’s. ‘En dat terwijl de Efteling maar 5 miljoen bezoekers per jaar heeft, en Amsterdam 17 miljoen. Je zou kunnen overwegen om de auto’s eruit te gooien zodat het prettiger wordt om te lopen.’

Minder overtuigend was zijn kritiek op de terreinen van Staatsbosbeheer, waar recreatief gebruik samengaat met bosbouw, en waar de wielrijder soms een boom over het fietspad kan tegenkomen. Zo’n obstakel is een doodzonde in de Efteling, en volgens de commerciële normen van de Efteling schiet de publieke terreinbeheerder dan ook ernstig te kort. Hetzelfde geldt voor bosweggetjes waar langzame en snelle fietsers, auto’s en tractoren elkaar in de weg kunnen zitten. Van Driem: ‘Bij wie kan ik in de publieke sector terecht als er een boom dwars over de weg ligt? Voor wie is het publieke landschap eigenlijk? Voor de bosbouwer, de boer, de recreant? Maak een keuze!’

Robert Graat pareerde deze kritiek door te wijzen op het fundamentele verschil tussen de exploitatie van een monofunctionele commerciële onderneming en het beheer van de multifunctionele publieke ruimte. ‘Het bos is er niet alleen voor recreatie. Het is ook om in te wonen, te werken, energie op te wekken. Het is onze taak om die verschillende opgaven te combineren. Daar past geen eenzijdige keuze voor vrijetijdsbesteding bij, maar een multifunctionele afstemming.’

En dat de wandelaar of fietser af en toe over een omgehakte boom moet stappen, blijkt geen majeur obstakel voor de populariteit van bossen en duinen. Graat presenteerde de uitkomsten van recent bezoekersonderzoek naar de 65 natuur- en recreatiegebieden in de provincie Noord-Holland; de cijfers zijn beslist indrukwekkend.

Per jaar komen er 64 miljoen bezoekers naar deze terreinen: ‘Ieder dag vullen we de Amsterdam Arena driemaal.’ Ongeveer de helft gaat naar de bekende recreatiegebieden, waaronder parken en het strand, en de andere helft naar de klassieke natuurgebieden. Het overgrote deel van de bezoekers, 85%, komt uit Noord-Holland zelf.

Het bezoek aan zo’n terrein maakt voor veel mensen deel uit van hun dag- of weekritme. Dat blijkt ook uit de redenen voor hun bezoek: ze halen een frisse neus, zoeken rust, genieten van de natuur, ondernemen iets met hun familie. Twee derde wandelt, een derde fietst, een vijfde combineert het met horecabezoek. De bezoekers zijn te onderscheiden in ommetjesmakers, halvedagbezoekers, en attractiezoekers. ‘De kracht van deze gebieden in de MRA is de variatie. Iedere groep kan er terecht.’

De waardering blijk uit het gemiddelde rapportcijfer 7,8 dat de bezoekers de terreinen geven. Hoge cijfers geven ze aan de landschappelijke kwaliteiten en de nabijheid. Minder te spreken zijn ze over relatieve randfactoren, zoals de parkeerruimte, hinderlijk gedrag van andere bezoekers, de toenemende drukte en de sleetsheid die sommige terreinen beginnen te vertonen.

De kosten-batenberekening is in het beheer van de publieke ruimte, anders dan in de commerciële leisure, niet allesbepalend; toch zijn de cijfers uit het onderzoek frappant. De 65 terreinen leveren per jaar 450 miljoen euro op aan directe bestedingen (horeca, fietshuur, parkeren; niet meegerekend zijn reis- en verblijfkosten en uitgaven van internationale bezoekers). Daar tegenover staat een beheerbudget van een schamele 30 miljoen. Graat: ‘Is het een idee om tenminste de btw over die 450 miljoen aan inkomsten terug te laten vloeien naar het beheer?’

Betekenisvolle leisure

Zo kregen we inzicht in het vrijetijdslandschap van vandaag, en in de sterke groeiopgave van de komende decennia. Maar hoe kan het vrijetijdslandschap van morgen er dan uitzien? Daarvan zagen we nog maar een paar schetsen.

De groei is intens. In het MRA-gebied worden mogelijk 240.000 woningen bijgebouwd tot 2040, en  recreatie en toerisme groeien met 35%. De druk op het landschap neemt toe en de eisen en wensen veranderen per generatie. Wat betekent dit voor het verstedelijkte landschap van West-Nederland?

Stefan Hartman deed een poging om de onstuimige ontwikkelingskansen te rubriceren. Hij schetste een keuzemenu met vier scenario’s, ondergebracht in een tabel met vier kwadranten. De ene as varieert naar doelgroep, van een externe oriëntatie (nadruk op internationale toeristen) tot een interne oriëntatie (nadruk op bewoners). De andere as varieert naar initiatiefnemers, van ‘grote spelers’ tot coalities van kleinschalige partijen. Voor buitenlandse toeristen kunnen ‘grote trekkers’ worden ontwikkeld, of een verscheidenheid van kleinere trekpleisters. Voor de eigen bewoners kunnen dat stadsparken en festivals zijn. Het is duidelijk dat een prettig leef- en bezoekgebied een weloverwogen mix van alle vier nodig heeft.

Hartman gaf ook enkele adviezen om het landschap veerkrachtig of ‘resilient’ te maken, zodat het niet bezwijkt onder de toenemende druk, en juist profiteert van de kracht van de verdere verleisurisering. Het vereist een omgevingssensitieve benadering, oog voor doelgroepen en leefstijlen, en voor verscheidenheid, en ieder gebied moet een aansprekend verhaal hebben. Omdat niemand op voorhand weet wat de beste ingreep zal zijn, moet er ruimte zijn om te experimenteren. Tenslotte is connectiviteit van belang, oftewel, oftewel meer samenwerking dan concurrentie tussen bestuurders en ondernemers.

De spreidingsstrategie van Amsterdam Marketing is een voorbeeld van optimalisering van wat er al bestaat. Maar daarnaast is ook uitbreiding van het areaal noodzakelijk, opperde Robert Graat. Nieuwe stadswijken vereisen nieuwe stadsparken. Er moet ruimte zijn voor nieuwe recreatievormen. Moet er, naast Park21, een Amsterdamse Bos bijkomen? Hoe kan het landschap zelf attractiever worden, zodat het behalve reisdecor ook zelf een bestemming kan worden?

Uit de workshops kwamen aanvullende vragen, thema’s en soms aanzetten tot antwoorden. Zoals de aansporing om het landschap te behandelen als een publiek goed. Het zou eenzelfde sterke status moeten hebben als de harde infrastructuur. ‘Ieder dorp en iedere stad heeft vanouds openbare ruimte. Laat het landschap de openbare ruimte van de metropool zijn.’

En nog een parallel met de infrastructuur: het vrijetijdslandschap moet zich niet beperken tot afgezonderde gebieden in de verte, het moet verbonden zijn in een netwerk van kleinere en grotere gebieden en routes in en buiten de stad. Bij voorkeur begint het netwerk al meteen bij de voordeur, zodra je je fiets van het slot haalt. De Amstelscheg is hiervan trouwens al honderd jaar een voorbeeld van wereldklasse.

Gebruik de verscheidenheid van landschappen om voorzieningen op de juiste plaats te laten landen, luidde een andere aanbeveling. Grote attracties horen op locaties die dat landschappelijk aankunnen, terwijl kwetsbare landschappen grote behoedzaamheid vereisen. Maak in gebieden die tegen een stootje kunnen, zoals het Westelijk Havengebied, ruimte voor ‘rauwe’ recreatie zoals festivals en quadcrossen. Investeer extra in gebieden die onder sterke druk staan, bijvoorbeeld rond Schiphol, met recreatievoorzieningen die bijdragen aan de leefbaarheid.

‘Wees zuinig met ruimte’, was een hartenkreet. In een gebied waar de grond schaars en dus (ook in niet-monetaire zin) kostbaar is, zijn kwalitatieve keuzen noodzakelijk. Er werd dan ook gepleit voor ‘betekenisvolle’ leisure. Maar, vroege aan ander zich af, kan er in de metropoolregio ook plaats zijn voor niet-betekenisvolle leisure – zeg maar, voor Plopsaland?

En ja, ook op deze dag kwam, net als bij andere Triënnalethema’s, de governance-vraag om de hoek kijken. Wie doet het? Wie kan het? Wie wil het? Gemeenten, provincie, regio, bedrijven, terreinbeheerders, ze zijn er allemaal bij betrokken, maar wie, of welke combinatie, kan werkelijk een deuk in een pakje boter slaan? ‘Dat is onwijs belangrijk voor het landschap’, werd er verzucht. ‘Het is ingewikkeld, en hierdoor loopt het vaak spaak.’ En: ‘Het wordt nog veel ingewikkelder.’

Dat laatste klonk niet heel behulpzaam. Het klonk als een onheilsprofetie zonder uitweg. Zodat onwillekeurig de vraag opdook wat ‘leisure’ nu eigenlijk betekent. Trefwoorden zijn vrijheid, toegestaan zijn, privilege en licentie, maar wat betekenen ze? Leisure is vrijheid die is uitgehakt in het massief van verplichtingen en onmogelijkheden. Wat kunnen we nu uithakken in het landschap, en in landschap van de governance?

Tekst: © Landschapstriënnale

Deel dit bericht