Fred Feddes vervult de hele maand september de functie van landschapstriënnalechroniqueur. Hij is bij tal van programmaonderdelen aanwezig en schrijft daarover in zijn kroniek die als blog op deze website verschijnt. Al zijn kronieken worden aan het einde van de Landschapstriënnale gebundeld. Hier introduceert hij zichzelf en de kroniek.
‘Hoe komt het, vraag ik me af, dat we moeite hebben om het eens te worden over de betekenis van landschap? Het woord is eenvoudig genoeg, en het verwijst naar iets waarvan we denken dat we het begrijpen; en toch lijkt het voor elk van ons iets anders te betekenen.’
Die vraag stelde John Brinkerhoff Jackson ooit. Hij was een van de belangrijkste Amerikaanse schrijvers over het landschap, en hij is zijn hele leven naar een antwoord blijven zoeken. Het definitieve antwoord vond hij niet, maar hij begreep wel steeds beter waarom het zo moeilijk is om het eens te zijn over het landschap.
Daar hebben we iets aan, nu het landschap de komende maand veelvuldig over de tong zal gaan tijdens de Landschapstriënnale 2017.
Het komt, zo leren we van Jackson, doordat het landschap niet één ding is, maar een enorme en vaak rommelige verzameling van heel veel verschillende zaken. Niemand overziet alles. Iedereen maakt een eigen selectie en noemt dat ‘landschap’.
Het programma van de Landschapstriënnale laat dat ook zien. Het is een mozaïek van thema’s en invalshoeken. Het verwijst naar belangen, krachten, herinneringen, ideeën en emoties. Het schiet heen en weer over alle schaalniveaus, van de hele wereld tot en met het erf van Klein-Vennep waar de Triënnale te gast is. Het schiet heen en weer van de toekomst van Het volgende landschap naar het verleden en terug naar vandaag.
Hoe kunnen we dan toch over het landschap spreken? Om te beginnen door af te spreken dat het bij landschap altijd ook over mensen gaat. Een landschap is een deel van het aardoppervlak, voor zover het in relatie staat tot de mens. Het aardoppervlak kan prima zonder mensen bestaan, maar dan noemen we het geen landschap.
En vervolgens onderscheiden we, in navolging van Jackson, twee relaties die het landschap vormen. De ene is de verhouding tussen mens en natuur, de andere is de verhouding tussen mensen onderling. Bij de eerste definiëren we de mens, en dus onszelf, als ‘bewoner van de aarde’ en bij de tweede als ‘politiek dier’.
De mens als aardbewoner: dan gaat het over geografie, klimaat, biodiversiteit, natuur en hulpbronnen. De mens als politiek dier: dan gaat het over macht, economie, samenwerking, strijd, ideologie en ongelijkheid. Combineer die twee, schud eens flink, en er komt een landschap uit voort: ‘een omgeving die gewijzigd wordt door de permanente aanwezigheid van een groep’.
Maar het landschap hoeft niet slechts een uitkomst of een slotsom te zijn. We kunnen proberen die krachten te sturen, te regisseren, zodat het landschap geen willekeurige vorm krijgt maar een vorm die wij graag willen. Dan komt de landschapsarchitectuur om de hoek kijken. En ook de vraag hoe een welbewust ontwerp zich verhoudt tot het woeste krachtenspel.
Nu is het begrip landschap nog altijd complex, maar we hebben tenminste een schema, een hoofdstukindeling, om patronen in het mozaïek te zien. Sommige onderdelen van het Triënnaleprogramma spitsen zich toe op mens & natuur, andere op mensen onderling. Sommige op de krachten, ander op het ontwerp. Het helpt uiteraard dat de [L] zelf al thema’s en deelprogramma’s onderscheidt.
Je kunt, in een frivole bui, zeggen dat de Landschapstriënnale zelf een landschap vormt, een gesprekslandschap van hardop denken, rekenen en tekenen, van discussiëren, opponeren en concluderen.
In dit landschap van de Triënnale zal ik de komende maand rondwandelen. Af en toe ga ik ergens zitten, vooral bij ernstige deskundigen, om te noteren wat ik over het volgende landschap hoor. En wat ik opschrijf, laat ik u weten. Ik ben geen notulist en geen razende reporter, maar een chroniqueur. Dat is een prettig ouderwets woord dat mij een prettige vrijheid van handelen biedt.
Ik ben, in zekere zin, net zo’n straathond als het landschap zelf. Van huis uit journalist, raakte ik gaandeweg verzeild in de ruimtelijke vakgebieden. Ik reisde heen en weer tussen stad en land, tussen architectuur, volkshuisvesting, stedenbouw, landschapsarchitectuur, ruimtelijke ordening, ruimtelijke politiek en ruimtelijke geschiedenis. Soms schreef ik voor een groot publiek, zoals 1000 jaar Amsterdam (2012), soms voor specialisten of openbaar bestuurders, bijvoorbeeld als tekstschrijver van de regeringsnota Belvedere (1999).
Onlangs schreef ik een vrolijk essay over Boeren, burgers en buitenlui, het thema van de Open Monumentendag die ook deze maand wordt gehouden. Verder pendelde ik tussen boeken over Stadsherstel Amsterdam (2016) en over Ruimte voor de rivier (2017, nog te verschijnen). Ik werk al heel lang aan het definitieve boek over het ‘verbindingsspoor om Amsterdam’ waarover in de jaren 1860-1870 is besloten en die het Centraal Station in het Open Havenfront bracht.
Ook al ben ik op geen van deze terreinen een volbloed specialist, ik ben wel een specialist in het zwerven tussen de vakgebieden. Ik blijf een tijdje, snuffel rond, trek weer verder. In de loop der tijd heb ik een reservoir van kennis opgebouwd dat ‘de protserige eruditie van de autodidact’ vertoont, om met de schrijver Hugo Claus te spreken. Misschien lijk ik daarmee wel op het landschap zelf.
Als u in de komende maand ergens een stille man met een notitieblokje ziet zitten, dan ben ik dat, de snuffelaar, de landschapschroniqueur. Wat dat oplevert, hangt mede van alle deelnemers aan de [L] af. Immers, een chroniqueur is een ‘persoon die gedenkwaardige gebeurtenissen opschrijft’.
Laat de gedenkwaardige gebeurtenissen maar komen.
© Landschapstriënnale