Kroniek #2 – Landschap als vestigingsvoorwaarde

Kroniek #2 – Landschap als vestigingsvoorwaarde

De Landschapstriënnale 2017 is officieel en feestelijk geopend, op 1 september voor genodigden en op 2 september voor het publiek. Nog vóór de opening begon het programma met een themadag over het landschap als troef in een internationale economische concurrentiestrijd tussen steden. Fred Feddes, landschapstriënnalechroniqueur, was erbij.

Terwijl de Vereniging Deltametropool op vrijdag 1 september een studiedag belegde over ‘Landschap als vestigingsvoorwaarde’, dwaalden mijn gedachten af en toe af naar de jaren zestig, naar Roel van Duin. Niet de provo Roel van Duijn, maar zijn bijna-naamgenoot, de cultuurtechnisch ingenieur en eerste ontwerper van Almere.

Van Duin schetste in 1966 in zijn intreerede als hoogleraar in Wageningen de diepgaande functie- en gedaanteverandering van het landelijk gebied. Enerzijds had de moderne landbouw dankzij de techniek steeds minder mensen nodig om hetzelfde oppervlakte te bewerken. Hierdoor zouden honderden dorpen hun traditionele agrarische bestaansreden verliezen. Anderzijds groeide de burgerbevolking sterk. Mensen werden bovendien welvarender en mobieler, en veel van hen zouden hun woning of ontspanning buiten de stad zoeken. Bijvoorbeeld in de dorpen die anders zouden leeglopen. Uiteraard zouden de nieuwkomers andere eisen stellen aan hun leefomgeving. De inrichting van het landelijk gebied moest daarop worden aangepast.

Dat was een halve eeuw geleden een treffende analyse van een ontwikkeling die toen al gaande was en sindsdien is gebleven. Het proces is op weinig plaatsen zo scherp te zien als in de Haarlemmermeer met zijn adembenemende ruimtelijke dynamiek. De locatie van de triënnale, het toekomstige Park 21, getuigt ervan dat de evolutie ‘van werkruimte naar woon- en speelruimte’ die Van Duin voorzag, nog lang niet is afgelopen.

We zouden Van Duins betoog nu zo kunnen samenvatten: het landschap past zich aan de vestigingswensen van de nieuwkomers aan, nieuwkomers die destijds uit eigen land kwamen en nu van over de hele wereld. Ook nu zal het landschap verder evolueren, met behoud van zijn waarde en toevoeging van nieuwe kwaliteiten.

Internationale concurrentie

De Vereniging Deltametropool belichtte vrijdag de economische en internationale betekenis van het landschap. Steden (of stedelijke gebieden, metropolen) moeten internationaal concurreren om hoogopgeleide kenniswerkers en de bijbehorende bedrijven aan te trekken. De kwaliteit van de leefomgeving is een belangrijke concurrentiefactor, en die leefomgeving strekt zich uit tot ruim buiten de stad. Een aantrekkelijk en toegankelijk landschap is dus niet alleen van waarde voor de bestaande inwoners, het is ook een economische troef.

Hoe andere metropolitane gebieden deze troef benutten of verbeteren, onderzocht de Vereniging Deltametropool vorig jaar in de studie Blind Spot. Onze eigen Deltametropool (globaal het gebied van Den Helder tot en met Eindhoven, en van Emmeloord tot Zeeuws-Vlaanderen) werd vergeleken met onder meer Parijs, het Rijn/Roer-gebied, Groot Toronto en Rio de Janeiro.

Na deze panoramische blik concentreerde de aandacht zich nu op twaalf studies binnen het Nederlandse metropolitane gebied. Ze worden uitgebreid gedocumenteerd in het magazine Spot On die vrijdag werd gepresenteerd.

Vergeleken met het vorige onderzoek zijn dit detailstudies: elk ervan beslaat slechts een deel van de metropool. Het grootste gebied is het IJsselmeer, het kleinste is het Utrechtse Science Park. De meeste hebben een middenmaat, zoals het gebied Arnhem-Nijmegen, de Drechtsteden, en de Diemerscheg ten oosten van Amsterdam. Elk heeft een eigen vraagstelling en een eigen complexiteit, terwijl het ook de bedoeling van het onderzoek is dat de bevindingen breder toepasbaar zijn.

Thema’s

De studies zijn nog niet af. Toch biedt de tussenstand die vrijdag werd getoond al een rijkdom aan ideeën en vragen, waaruit ik voorlopig de volgende thema’s destilleerde.

De opeenstapeling van opgaven. De last die op het landschap drukt, krijgt veel aandacht in de pilots ‘Brabant aan Zee’ en ‘Onderhandeltafel’. Energie, klimaat, woningbouw: het zijn afzonderlijk al enorme opgaven, en ze moeten ook nog eens in hetzelfde landschap terechtkomen. De ‘Onderhandeltafel’ is opgezet als een methode om alle opties tegen elkaar af te wegen, toegesneden op de regio Leiden waarvoor de Omgevingsvisie 2040 Hart van Holland wordt opgesteld. Er zullen zware en lastige keuzen worden gemaakt, en de methode moet daartegen bestand zijn. Als je een energieneutrale regio wilt, accepteer je dan ook de bijbehorende windturbines? Is er een methode denkbaar die het weloverwogen knopen doorhakken bevoordeelt boven vermijdingsgedrag?

Het feitelijke landschap. Kloppen de categorieën waarin over het landschap wordt nagedacht eigenlijk wel met de praktijk? ‘Hybride landschap’, uitgevoerd in het gebied Arnhem-Nijmegen, richt zich niet op de erkend mooie, waardevolle landschapstypen, maar op stadsranden, overgangsgebieden, rommelzones, kortom op het tussenland dat meestal aan de beleidsblik ontsnapt. Deze nonchalante splinters en stroken blijken samen bijna een derde van het totale gebied te beslaan; een vruchtbaar gegeven voor verdere verkenning. Ook in de pilot ‘Diemerscheg’ speelt veldwerk een belangrijke rol. De onderzoekers waren geschokt over de beknelde en haveloze staat van dit kleinste Amsterdamse schegje. Toch zien ze mogelijkheden voor herstel.

Verbinding van stad en land. Veel pilots laten zien hoe de verhouding tussen de stad en het omringende landschap kan worden verbeterd. Soms ligt de nadruk op het overwinnen of verzachten van ruimtelijke en landschappelijke grenzen, zoals bij het ‘Science Park’ bij Utrecht, het ‘IJsselmeergebied’ en de ‘Diemerscheg’. Een betere ontsluiting met fiets- en voetpaden speelt vaak een rol, zoals in ‘Mooi snel’ voor Midden-Delfland. Het tracé van een oude trambaan kan hier nog beter dan nu worden benut voor een doorgaande fietsroute.

Marketing. Ook als het omringende landschap prima bereikbaar is, hebben stedelingen het soms onvoldoende op hun netvlies. ‘Buitenpoorten’ wil hen ertoe verleiden om de trein te pakken naar stations die onmiddellijk aan een fraai landschap liggen, zoals de duinen bij Castricum, heide en bos bij Bussum-Zuid en het IJsselmeer bij Enkhuizen. Prominent in de aanpak is een marketingoffensief in de stad met posters van het lokkende buitengebied. Ook ‘Groene longen’ in Zuid-Holland combineert ruimtelijk ontwerp met marketing. In ‘Innovation City’ in Brabant, worden twee op zichzelf al wervende concepten, ‘Brainport’ en ‘Van Gogh National Park’, aan elkaar gekoppeld.

Hoe noem je het? Landschapsarchitect Adriaan Geuze verbaasde zich tijdens de discussie over de weerklank die het thema ‘Landschap als vestigingsvoorwaarde’ tegenwoordig krijgt. Al tientallen jaren wordt aandacht gevraagd voor het landschap, vanuit het belang van het landschap voor de ruimtelijke ordening of voor het welbevinden van mensen. Bestuurders hoorden het welwillend aan, maar daar bleef het bij. ‘Nu gebruiken we het woord vestigingsmilieu – en ineens is iedereen wakker!’ Geuze concludeerde: ‘Soms moet je nieuwe woorden bedenken.’ Het belang van taal, van het vinden van de juiste woorden, komt ook in de pilots aan de orde. Ieder gebied, zoals de ‘Drechtsteden’ en de ‘Groene Longen’, bestaat uit meerdere betrokkenen met allemaal een eigen invalshoek en een eigen taal. Om samen te kunnen werken, is een gezamenlijke taal nodig. Die is niet vanzelfsprekend, maar moet telkens worden uitgevonden en geoefend.

Wie doet het? Onvermijdelijk komt de governance aan de orde. Sinds de oude ruimtelijke ordening is verdwenen, zijn ruimtelijke visies en plannen sterker afhankelijk geworden van op maat gesneden samenwerkingsvormen tussen verschillende overheden, organisaties en bedrijven. Dat biedt vrijheid maar ook onwennigheid en onzekerheid. Het kan leiden tot innovatie maar ook tot risicomijding. De pilots bevinden zich nog in de fase van de ideeënontwikkeling die voor iedereen inspirerend is. Het is de opgave om dat gezamenlijke elan ook later te behouden.

Sectorale verkokering blijft een taaie hindernis in de uitwerking. Een klein maar veelzeggend voorbeeld komt van de pilot ‘Mooi snel’. Moet dat mooie snelle fietspad worden beschouwd als een recreatieve fietsroute of als een woon-werkroute? Dat lijkt niet van belang maar is het helaas wel, want recreatie en woon-werkverkeer horen ieder bij een andere sector met een andere pot geld, en dat kun je niet zomaar vermengen. Wat in de praktijk de ideale oplossing zou zijn, een fietspad dat beide tegelijk is, past het minst eenvoudig in het systeem.

Grote schaal zoekt kleine schaal zoekt grote schaal

In de discussie over de twaalf pilots stelde Leen Verbeek, Commissaris van de Koning in Flevoland en voorzitter van de Vereniging Deltametropool, de meest pregnante vraag: ‘Hoe verbinden we de grote schaal met de kleine schaal?’ Het is een vraag zonder pasklaar antwoord, en dus een vraag die nog vaak moet worden gesteld.

De grote schaal is die van de reusachtige opgaven op het gebied van klimaat en energie, en van de internationale concurrentiestrijd tussen metropolen. De kleine schaal is die van de bewoners die betrokken zijn bij hun eigen omgeving, die er veel van afweten en zich zorgen maken als het landschap dreigt te degraderen.

De verbinding tussen groot en klein is er niet vanzelf. Het vertrouwen van de samenleving in grote verbanden is de laatste jaren zelfs problematisch; zie de moeizame verhouding tussen veel burgers en ‘Europa’. Ook in de benadering van het landschap speelt zo’n spanning tussen schaalniveaus. Ideeën en plannen die op de ene schaal logisch en aantrekkelijk zijn, zijn dat niet automatisch ook op de andere schaal. Hoe kunnen ze wél worden verbonden? Kan dat langs de weg van overleg en participatie, en kan het ook in de vorm van een ruimtelijk ontwerp?

De vraag kan ook worden omgedraaid: hoe verbinden we de kleine schaal van deze twaalf studies voor deelgebieden met de grote schaal van de Deltametropool als geheel? Elk van de twaalf laat zien hoe het kan, maar zijn ze ook uit te breiden? Zijn ze toe te passen in een groter en dus nog complexer geordend gebied? Kunnen we, vanuit de betrekkelijk kleine schaal die in de huidige governance-omstandigheden het meest voor de hand ligt, overtuigend en effectief de grote vragen van onze tijd aanpakken?

Dat zijn goede vragen voor het vervolg.

© Landschapstriënnale

Deel dit bericht